In deze zaak had de hoofdverdachte een vernuft systeem opgezet met huizen van ontucht en uitbuiting van de prostitutie (systematisch gebruik van handelsvennootschappen, gebruik van valse contracten, fictieve huur,…). Samen met 15 andere verdachten, waaronder enkele vennootschappen werd hij vervolgd, voornamelijk voor de aanwerving met het oog op prostitutie, het houden van een huis van ontucht en prostitutie en criminele organisatie. Hij werd, samen met enkele medeverdachten, eveneens vervolgd voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting ten aanzien van drie jonge buitenlandse meisjes.

De rechtbank veroordeelde de hoofdbeklaagde onder meer voor diverse inbreuken aangaande prostitutie, criminele organisatie en voor mensenhandel ten aanzien van twee van de drie jonge vrouwen (de derde werd nooit opgeroepen, noch gehoord, er bestaat hierover dus twijfel). Eén slachtoffer verklaarde 15 uur aan één stuk te werken, waarvoor ze 50% van de opbrengsten van haar seksuele dienstverlening ontving en 40 % op de consumptie van flessen Champagne. Ze moest gedurende twee weken 7 dagen op 7 werken alvorens ze twee dagen verlof kreeg.

De rechtbank merkte in dit verband op dat het feit dat één van de jonge vrouwen haar kwetsbare situatie, maar na een discussie met de politie, blootlegde, brengt op geen enkele wijze de geloofwaardigheid ten aanzien van haar beschuldigingen in het gedrang. Dit des te meer omdat men begrip kan opbrengen dat ze door haar ontreddering niet spontaan de ordediensten in vertrouwen durfde te nemen en gelet op het feit dat ze in een land verblijft waar ze in onwettig verblijf is.

De vennootschappen werden, daarentegen, vrijgesproken van de tenlasteleggingen. De rechtbank oordeelde dat de vennootschappen geen eigen wil hadden, in tegenstelling tot de hoofdbeklaagde met wie ze zich fictief identificeerden.

Het Hof van beroep van Bergen, heeft in een arrest van 20 september 2013, de beslissing van de rechtbank hervormd wat betreft de tenlastelegging mensenhandel.