Hof van beroep van Luik, 22 november 2023
Het hof van beroep heeft zich gebogen over een zaak rond mensenhandel waarbij een Belgisch-Nigeriaans koppel betrokken was. De zaak was in eerste aanleg behandeld door de correctionele rechtbank van Luik in een vonnis van 2 november 2022.
In dit dossier werd het echtpaar, waarvan de man en de vrouw respectievelijk de Belgische en de Nigeriaanse nationaliteit hadden, vervolgd voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en uitbuiting van de prostitutie van een jonge Nigeriaanse vrouw, alsook voor mensensmokkel ten aanzien van diezelfde jonge vrouw. In januari 2017 werd het slachtoffer, dat zich burgerlijke partij heeft gesteld, opgevangen door een Franse vereniging die gespecialiseerd is in de begeleiding van personen binnen de prostitutie.
In 2016 kreeg het slachtoffer in Benin City het aanbod om in Europa op zoek te gaan naar een beter leven. Dat gebeurde door de zus van de beklaagde, die mensen met een zwaar leven in Nigeria naar Europa probeerde te brengen. Nadat ze vanuit Niger de woestijn had doorkruist en in een kamp in Libië had verbleven, nam het slachtoffer een ‘lappa-lappa’-boot met 150 migranten voor een oversteek naar Italië, waar een Italiaans schip hen redde. Nadat het slachtoffer twee weken in een vluchtelingenkamp had doorgebracht, pikte de mannelijke beklaagde haar op en namen ze het vliegtuig naar België. Ze moest 15.000 euro betalen om haar reiskosten te dekken en werd gedwongen om zich te prostitueren op straat, in hotels, bij klanten of in de auto. Tijdens een van die betaalde seksuele transacties werd zij verkracht. Het slachtoffer en haar familie werden meermaals bedreigd met represailles. Ze heeft verklaard dat zij haar opbrengsten ten belope van een totaal van 5.020 euro aan de vrouwelijke beklaagde had overhandigd. Ze woonde vier maanden bij het echtpaar in, samen met twee andere vrouwen van Afrikaanse origine en woonde vervolgens in een appartement dat de beklaagden huurden in Luik. Daarna verbleef zij bij vrienden tot ze uiteindelijk werd opgevangen door een gespecialiseerd centrum voor slachtoffers van mensenhandel.
Er gebeurde een huiszoeking in de woning van de beklaagden. Op basis van onderzoek van de telefoons van de beklaagden, waaruit bleek dat een smokkelaar in Italië was betaald na aankomst van het slachtoffer, stelde de rechter vast dat hun verklaringen niet geloofwaardig waren. De rechter was evenwel van oordeel dat er nog altijd twijfel bestond over de vraag of de beklaagden aanvankelijk van plan waren om zichzelf te verrijken ten koste van het slachtoffer of haar familie, aangezien uit de analyse van hun bankrekeningen niet bleek dat er grote sommen geld waren overgemaakt. De rechtbank herkwalificeerde de tenlastelegging mensensmokkel derhalve naar hulp bij illegaal verblijf, en oordeelde dat het echtpaar schuldig was aan het bewust helpen van het slachtoffer om België binnen te komen.
Door tarieven op te leggen om zo haar schuld terug te betalen, via een telefonische opvolging, had de vrouwelijke beklaagde de prostitutie van het slachtoffer georganiseerd. De rechter veroordeelde de beklaagden voor uitbuiting van prostitutie, geherkwalificeerd in pooierschap naar aanleiding van de hervorming van het seksueel strafrecht, omdat ze het appartement aan haar hadden verhuurd zodat zij zichzelf kon blijven prostitueren, met als enige verzwarende omstandigheid het misbruik van haar kwetsbaarheid.
De beklaagden werden eveneens veroordeeld voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting onder verzwarende omstandigheden. Uit de analyse van bepaalde sms-berichten bleek dat de vrouwelijke beklaagde – met de hulp van haar echtgenoot – de agenda, de afspraken en de prestaties van het slachtoffer controleerde om haar prostitutie uit te buiten. De rechtbank hield wel rekening met het feit dat de redelijke termijn was overschreden. Ze veroordeelde de beklaagden tot respectievelijk twee jaar en vier jaar gevangenisstraf, tot een boete van 8.000 euro (allebei gedeeltelijk met uitstel) en tot de betaling van een materiële en morele schadevergoeding van 7.500 euro aan de burgerlijke partij.
Het Openbaar Ministerie, ten overstaan van de twee beklaagden, de echtgenoot en de burgerlijke partij hebben beroep aangetekend. Net als de eerste rechter, heeft het hof van beroep geoordeeld dat de verklaringen van het slachtoffer nauwkeurig en coherent waren en werden bevestigd door het onderzoek. Het hof heeft eraan toegevoegd dat de evolutie van het levensverhaal van de burgerlijke partij niets afdoet aan de geloofwaardigheid van haar betoog. Dat kan immers worden verklaard door de moeilijkheden om zich alle details van een pijnlijke, lange en bijzonder gevaarlijke omzwerving te herinneren. Alsook door het feit dat de gesprekspartners haar woorden niet hebben begrepen.
In tegenstelling tot de eerste rechter heeft het hof de beklaagden veroordeeld voor mensensmokkel met de verzwarende omstandigheden van misbruik van iemands kwetsbaarheid en dwang. Het hof heeft rekening gehouden met het feit dat het slachtoffer naar Rijsel gegaan was, op aangeven van de vrouwelijke beklaagde en met behulp van haar echtgenoot, om een asielaanvraag in te dienen in Frankrijk op basis van onjuiste verblijfsgegevens en een valse identiteit, zodat ze maandelijks 350 tot 380 euro steun van de Franse Staat kon ontvangen. Voorts oordeelde het hof dat het gebrek aan overschrijvingen naar hun bankrekeningen niet in strijd is met winstbejag in het kader van de toegang, het verblijf, de transit en de huisvesting van het slachtoffer op het grondgebied, vermits de winsten van de prostitutie moesten bestaan uit contant geld dat aan de vrouwelijke beklaagde werd overhandigd en vervolgens werd terugbetaald aan de mannelijke beklaagde. Het hof oordeelde dat hun hulp noch gratis, noch altruïstisch was. Ze haalden er een voordeel uit, zeker financieel voor de vrouwelijke beklaagde en op zijn minst seksueel voor de mannelijke beklaagde. Wat het mededaderschap van de echtgenoot betreft, heeft het hof de redenering overgenomen van het Hof van Cassatie, krachtens artikel 66 van het Strafwetboek, waarbij het volstaat dat de mededader weet dat hij door zijn positieve handelingen bijdraagt tot mensensmokkel met het oog op een vermogensvoordeel (financieel voordeel), zonder dat er moet worden aangetoond dat hijzelf een dergelijk voordeel heeft beoogd of gekregen. Voor het overige heeft het hof het vonnis bevestigd, zowel voor de overschrijding van de redelijke termijn en de sancties als voor de tenlasteleggingen mensenhandel en uitbuiting van prostitutie, geherkwalificeerd in pooierschap die bewezen blijven.