Dit mensensmokkeldossier betrof de betrokkenheid van burgers die actief waren in de hulpverlening aan migranten.

Twaalf beklaagden van Syrische, Egyptische, Soedanese, Eritrese, Tunesische en Belgische nationaliteit werden vervolgd voor feiten van mensensmokkel met verzwarende omstandigheden: met name het in gevaar brengen van het leven van de slachtoffers, de minderjarigheid van een aantal van hen en deelname aan de activiteiten van een criminele organisatie. Een aantal van die beklaagden zijn mensen die migranten onderdak hadden geboden en die actief zijn binnen het burgerplatform voor hulpverlening aan migranten.

De beklaagden werden aanvankelijk voor de correctionele rechtbank van Dendermonde gedagvaard maar hadden om een taalwijziging verzocht, wat hen werd toegestaan. De zaak werd daarom doorverwezen naar de Franstalige correctionele rechtbank van Brussel. Het onderzoek werd opgestart na een aanvankelijk proces-verbaal dat de politiediensten in mei 2017 hadden opgesteld. Daaruit bleek dat de snelwegparking te Wetteren een verzamelplaats was waar migranten, zonder medeweten van de chauffeurs en onder uiterst gevaarlijke omstandigheden, door mensensmokkelaars in vrachtwagens werden gestopt om van daaruit het Verenigd Koninkrijk te bereiken. Na analyse van de zendmasten in de buurt van deze parking konden oproepnummers en telefoons worden geïdentificeerd.

Na een eerste analyse van de nummers en telefoons werd een gerechtelijk onderzoek ingesteld om telefoongesprekken af te luisteren. Uit andere vaststellingen van de politie zou ook blijken dat de parking voor mensensmokkel werd gebruikt. Een aantal telefoonnummers werd afgeluisterd. Op een nacht in augustus stapte een van de beklaagden op deze parking zelf in een vrachtwagen richting het Verenigd Koninkrijk. Eind augustus werd een andere beklaagde, samen met vijf andere mensen opgepakt in een oplegger met tapijten en naar een gesloten centrum overgebracht. Dit was ook het lot van een andere beklaagde in oktober 2017. Diezelfde maand betrapte de politie nog drie andere beklaagden op heterdaad, deze keer op de snelwegparking langs de E17 te Waasmunster. Allen werden ze onder aanhoudingsbevel geplaatst. Na deze arrestaties werden huiszoekingen uitgevoerd op het domicilie van de vier beklaagden die migranten onderdak hadden geboden, en ook in de transitcentra Caricole en 127bis.

Uit het onderzoek bleek een relatief constante modus operandi. Personen in irregulier verblijf die naar het Verenigd Koninkrijk wilden namen, telefonisch of rechtstreeks via kennissen, contact op met een van de beklaagden. Er werd onderhandeld over de prijs van de overtocht. In een station werd een afspraak geregeld. Dan ging het per trein en vervolgens te voet naar de parkings. Een andere smokkelaar wachtte hen daar op, stopte ze in de "goede vrachtwagens" (die naar het Verenigd Koninkrijk reden) en sloot de deuren. De prijs voor de overtocht varieerde van enkele honderden euro's, tot 2.000-2.500 euro. De betaling gebeurde cash, of deels via een waarborg bij een derde die het saldo van de prijs van de overtocht bij aankomst van de migrant op de plaats van bestemming betaalde.

Aan de hand van telefoontaps, aanwezigheidsregistraties op de snelwegparkings, politiewaarnemingen of bewakingscamera's, werd aangetoond dat de beklaagden regelmatig contact met elkaar hadden. De rechtbank wees erop dat sommige beklaagden een rol hadden gespeeld in de mensensmokkel door slachtoffers van een station naar de parkings te brengen, door de vrachtwagendeuren te openen en te sluiten, door slachtoffers te helpen bij het instappen met hun koffers, door zich te informeren over de situatie op de snelwegparkings, of door het ophalen van geld bij slachtoffers. Aangezien mensensmokkel ten nadele van minstens 95 slachtoffers alle beklaagden zonder onderscheid ten laste werd gelegd wees de rechtbank erop dat dit aantal slachtoffers niet zonder onderscheid aan alle beklaagden kon worden toegeschreven. Er moest worden nagegaan in hoeverre, en op individuele basis, de beklaagden feiten van mensensmokkel hadden gepleegd ten aanzien van met name geïdentificeerde personen of ten minste ten aanzien van personen wier bestaan op basis van taps met zekerheid kon worden vastgesteld, ook zonder formele identificatie.

De rechtbank meende ook dat de tenlastelegging van criminele organisatie moest worden geherkwalificeerd naar bendevorming. Uit de onderzoeksdaden was immers gebleken hoe de overtocht van de slachtoffers georganiseerd werd en hoe de taken tussen de daders werden verdeeld, ook al stond die verdeling niet vast en voerde iedereen niet telkens dezelfde taak uit. Een structuur of voldoende hiërarchie bestond er echter niet. Er was ook niet voldoende aangetoond of deze bende bijzonder winstgevend was. Zo merkte de rechtbank op dat de prijs die aan de slachtoffers voor de overtocht naar het Verenigd Koninkrijk werd gevraagd zelden hoger was dan een paar honderd euro en dat de beklaagden nooit in het bezit van aanzienlijke geldbedragen werden aangetroffen. De rechtbank wees erop dat een aantal van de vervolgde smokkelaars er enkel op uit was hun eigen overtocht naar Engeland te financieren, of die zelfs gratis te verkrijgen in ruil voor "verleende diensten", en dat ze niet de bedoeling hadden deel te nemen aan een criminele organisatie.

Uit het dossier bleek echter ook impliciet dat andere nietgeïdentificeerde personen van het opzetten van illegale reizen naar het Verenigd Koninkrijk een echt beroep leken te hebben gemaakt en daarbij voordeel haalden uit de hulp van bepaalde beklaagden in dit dossier. De rechtbank onderzocht vervolgens de individuele verantwoordelijkheid van elke beklaagde bij de ten laste gelegde feiten. Volgens de rechtbank was het merendeel van de feiten van mensensmokkel in hoofde van de meeste beklaagden aangetoond: zij die op de snelwegparkings aanwezig waren om de migranten illegaal aan boord van vrachtwagens te krijgen, zij die hen naar de parkings brachten waar de migranten door een andere beklaagde werden opgewacht, of zij die als gids fungeerden. Ook een beklaagde die de slachtoffers met smokkelaars in contact bracht en het geld ophaalde, of er borg voor stond, werd voor deze tenlastelegging veroordeeld. Zelf was hij in het verleden als smokkelaar actief in Calais. Voor deze beklaagden oordeelde de rechtbank dat er ofwel sprake was van een rechtstreeks vermogensvoordeel wanneer de beklaagden het geld rechtstreeks inden, of een onrechtstreeks vermogensvoordeel. Dit laatste bestond uit de financiering in natura: in ruil voor deelname aan de mensensmokkel; van een persoonlijke overtocht naar het Verenigd Koninkrijk. Een aantal van de beklaagden had immers zelf geprobeerd het Verenigd Koninkrijk te bereiken, waarbij sommige al meerdere malen aan boord van vrachtwagens werden aangetroffen.

Voor de beklaagde die het Verenigd Koninkrijk had bereikt en bij verstek was veroordeeld, merkte de rechtbank op dat "ook al bevat het strafdossier geen formeel bewijs van een vermogensvoordeel dat hij eruit heeft gepuurd, hij er noodzakelijkerwijs een dergelijk voordeel heeft uit gehaald, aangezien de bende zo functioneerde dat alle deelnemers werden betaald of de belofte kregen dat ze op hun beurt, gratis of tegen korting, de overtocht konden maken, wat neerkomt op een materiële steun. Vast staat dat (…) in augustus 2017 zelf in Engeland is geweest. Vanuit Engeland bleef hij de situatie van "zijn" parkings in België volgen, waaruit bleek dat hij zich niet beperkte tot het betalen van een smokkelaar om naar het Verenigd Koninkrijk te reizen.

De rechtbank veroordeelde sommige beklaagden voor de verzwarende omstandigheid activiteit met een gebruikelijk karakter en/of bendevorming.

De rechtbank sprak evenwel de vier beklaagden die actief waren in de hulpverlening aan migranten vrij. Volgens de rechtbank hebben deze beklaagden er om te beginnen geen vermogensvoordeel uit gehaald. Hun medeplichtigheid aan de feiten kon ook niet worden aangetoond. Met betrekking tot een van de beklaagden die door het Openbaar Ministerie ervan werd beschuldigd haar telefoon en computer te hebben uitgeleend aan een medebeklaagde aan wie ze onderdak bood en met wie zij een liefdesrelatie had, was de rechtbank o.a. van oordeel dat niet vaststond of zij haar telefoon of computer ter beschikking had gesteld van de personen die zij onderdak bood, met name aan de medebeklaagde, om hen in staat te stellen eventuele illegale activiteiten uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat niet vaststond dat zij wist dat haar telefoon of computer voor dit doel zou worden gebruikt en dat ze in ieder geval niet de bedoeling had om deel te nemen aan enige vorm van mensensmokkel, noch aan bendevorming.

Voor een beklaagde die in een ander dossier voor soortgelijke feiten veroordeeld werd heeft de rechtbank de zaak afgescheiden.

De rechtbank ging ook niet in op de vordering van verbeurdverklaring per equivalent van het Openbaar Ministerie en sprak gevangenisstraffen van één jaar tot vier maanden uit, met uitstel. Enkel de beklaagde die naar het Verenigd Koninkrijk was getrokken werd bij verstek veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. De boetes schommelden tussen de 48.000 en 360.000 euro met uitstel, behalve voor de bij verstek veroordeelde beklaagde.

Het verzoek van Myria, dat zich burgerlijke partij had gesteld, maar dan enkel tegen de beklaagden voor wie duidelijk leek dat ze er vermogensvoordelen hadden uit gehaald, werd ontvankelijk en deels gegrond verklaard. Hij ontving een symbolische euro.

Bij vonnis van 14 maart 2019 heeft de Franstalige correctionele rechtbank van eerste aanleg van Brussel de beklaagde, voor wie de vervolgingen waren afgescheiden, veroordeeld tot een bijkomende boete van 640.000 euro met uitstel. Hij was bij vonnis van 8 november 2018 van de Nederlandstalige correctionele rechtbank van Brussel immers al in een gelijkaardig dossier van mensensmokkel veroordeeld tot gevangenisstraffen van 5 jaar en een boete van 160.000 euro.

Deze beslissing, waarbij beroep werd aangetekend door het Parket-Generaal, werd in grote lijnen bevestigd door het hof van beroep in Brussel op 26 mei 2021.