Vijf beklaagden, waaronder een vrouw en een vennootschap, werden vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting van vier Bengalese werknemers die ze in een snackbar zouden hebben uitgebuit. De vennootschap werd opgericht door de hoofdbeklaagde en zijn broer. De hoofdbeklaagde werd aangesteld als bestuurder voordat zijn partner, de vrouwelijke beklaagde, de enige bestuurder werd. Het doel van deze vennootschap was de uitbating van twee snackbars, een in Namen en een andere in Luik.

De eerste drie beklaagden en de vennootschap werden ook vervolgd voor mensensmokkel van drie van deze werknemers en een andere werknemer uit Bangladesh. Daarnaast werden de beklaagden ook voor andere tenlasteleggingen vervolgd: valsheid in geschrifte, inbreuken op het sociaal strafrecht met betrekking tot Bengalese werknemers en die van andere nationaliteiten, het onterecht ontvangen van een sociale uitkering.

Twee werknemers die slachtoffer waren van mensenhandel en -smokkel hadden zich burgerlijke partij gesteld.

Het dossier werd eind oktober 2013 opgestart na een sociale controle in een snackbar te Luik. Bij die controle werden twee personen uit Bangladesh aangetroffen. Ze konden geen arbeidsovereenkomst, noch een geldige Belgische verblijfsvergunning voorleggen. Ze beweerden in een studio in diezelfde straat te verblijven. Een derde persoon sloeg op de vlucht. De volgende dag begaven de speurders zich nogmaals naar de zaak om er de sleutel van de studio waar de twee Bengalese werknemers verbleven en hun persoonlijke bezittingen op te halen. Daar stelden ze de aanwezigheid vast van twee andere Bengalezen, onder wie degene die de dag ervoor gevlucht was. Ook zij konden geen geldige arbeidsovereenkomst of een verblijfsvergunning voor België voorleggen.

In november 2013 volgde een controle op de vestiging in Namen. Daar werden drie personen aangetroffen die aan het werk waren. Personen werden verhoord, huiszoekingen uitgevoerd en de in beslag genomen documenten geanalyseerd. Sommige van die onderzoeksdaden vonden op Frans grondgebied plaats, of met steun van de Franse autoriteiten.

De rechtbank veroordeelde hen voor de tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht en valsheid in geschrifte, en ook voor mensenhandel maar dan enkel in hoofde van de hoofdbeklaagde, zijn partner en de vennootschap. De rechtbank herhaalde de bestanddelen van dit misdrijf: een handeling en een finaliteit, o.a. met het oog op het verrichten van arbeid of het leveren van diensten in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid. Hij wees er ook op dat deze schandelijke werkomstandigheden het voorwerp vormden van een subjectieve beoordeling van de situatie op basis van een reeks criteria zoals loon, arbeidstijd, het niet-aangeven van werk, en werkomstandigheden.

De rechtbank achtte de tenlastelegging gegrond voor twee van de vier Bengalese werknemers, met name zij die zich burgerlijke partij hadden gesteld. Ze werkten immers in dienst van de vennootschap, tegen alle regels inzake sociaal strafrecht in. Hun verklaringen waren eensluidend als het over de essentiële punten van hun tewerkstelling ging, wat hun geloofwaardigheid ten goede kwam. Zo waren ze hier bij hun aanwerving in irregulier verblijf. In ruil werd hen beloofd dat ze documenten zouden krijgen voor hun regularisatie. Maar in plaats daarvan kregen ze enkel valse verblijfstitels die ze in geval van controle moesten voorleggen. Bovendien beweerden de beklaagden dat één van die twee werknemers was gedetacheerd via een Frans bedrijf dat voordien door de vrouwelijke beklaagde werd geleid, wat niet met de waarheid strookte. Ze moesten werken volgens een dagelijks uurrooster van 10 uur 's ochtends tot 10 of 11 uur 's avonds (zo'n 12 à 13 uur per dag dus), en na sluiting moesten ze de snackbar nog schoonmaken. Het loon waarop ze recht hadden hebben ze nooit gekregen en een dag verlof kregen ze evenmin. Ze hadden hoogstens recht op één van de goedkoopste sandwiches uit de snackbar per dag en op kraantjeswater. Voor het overige dienden ze hun andere behoeften te rechtvaardigen om zo van één van de beklaagden eventueel geld te krijgen. De omstandigheden waarin ze gehuisvest waren, waren Spartaans. De werkgever had hen een woning ter beschikking gesteld, vlakbij hun werkplek, zodat hij ze constant in het oog kon houden. De hoofdbeklaagde zou hen ook hebben gevraagd om onderling niet over hun persoonlijke situatie te praten.

De rechtbank merkte op dat sommige verklaringen werden ondersteund door andere objectieve elementen uit het strafdossier, zoals de verklaringen van andere werknemers, beklaagden en bevindingen van de speurders. De rechtbank hield ook rekening met de verzwarende omstandigheden zoals het misbruik van de onwettige of precaire administratieve toestand, gebruik van listige kunstgrepen of een vorm van dwang en gezag. Met de verzwarende omstandigheid van activiteit met een gebruikelijk karakter houdt de rechtbank evenwel geen rekening.

Wat de twee andere werknemers betreft heeft de rechtbank deze beklaagden vrijgesproken voor de tenlastelegging mensenhandel. Ze werkten wel degelijk in dienst van de vennootschap zonder dat ze waren aangegeven maar ze werden niet verhoord, en konden dus geen enkel element leveren, noch over de omstandigheden waarin ze waren aangeworven, noch over de effectieve arbeidsvoorwaarden. Volgens de rechtbank bestond er dan ook twijfel over hun tewerkstelling in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid.

In een gedetailleerde motivering lichtte de rechtbank ook toe waarom zij de vennootschap, net als de beklaagden die er functies in uitoefenden, strafrechtelijk aansprakelijk stelde.

Wat de tenlastelegging mensensmokkel betreft, meende de rechtbank dat de gedragingen moesten worden geanalyseerd vanuit het oogpunt van mensenhandel, maar dat ze niet voldoende voldeden aan de bestanddelen van mensensmokkel, met name wanneer het om het morele element ervan ging. De beklaagden werden dan ook vrijgesproken voor deze tenlastelegging.

De uit Bangladesh afkomstige werknemers waren hier irregulier. Ze werden in Parijs gerekruteerd om vervolgens door één van de beklaagden naar België te worden overgebracht. Hoewel ze tegen alle bepalingen van de sociale wetgeving in tewerkgesteld werden, was de wil om er vermogensvoordelen uit te halen volgens de rechtbank onvoldoende aangetoond. De pleger van het misdrijf moet een vermogensvoordeel hebben verkregen, of hebben getracht er een te verkrijgen door de irreguliere binnenkomst of het irregulier verblijf mogelijk te maken. Doorgaans is het opzetten van mensensmokkel trouwens gekoppeld aan een verzoek tot illegale immigratie waaruit de mensenhandelaars profijt halen. Volgens de rechtbank wilden de beklaagden wel degelijk goedkope en makkelijk uit te buiten arbeidskrachten rekruteren. Er is echter onvoldoende aangetoond dat mensensmokkel zou zijn opgezet met het oog op het verkrijgen van een vermogensvoordeel, waaruit in hoofde van de mensenhandelaar de wil blijkt om zich te verrijken ten koste van het slachtoffer of zijn familie, aangezien de werknemers de wens niet hebben geuit om irregulier naar België te emigreren.

Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn veroordeelde de rechtbank de hoofdbeklaagde en zijn partner tot 24 maanden gevangenisstraf met uitstel en een boete van 12.000 euro. In hoofde van de hoofdbeklaagde sprak de rechtbank ook een verbeurdverklaring per equivalent uit van 10.535 euro. De vennootschap werd veroordeeld tot een boete van 36.000 euro met uitstel. De rechtbank kende één van de werknemers de provisionele som toe van 22.500 euro, zijnde 2.500 euro voor de morele schade en 20.000 euro voor de materiële schade en de andere werknemer, de provisionele som van 7.500 euro, zijnde 2.500 euro morele schade en 5.000 euro materiële schade.

Deze beslissing is definitief.