Correctionele rechtbank van Brugge, 5 oktober 2022
De rechtbank veroordeelde zeventien beklaagden voor verschillende feiten van mensensmokkel met verzwarende omstandigheden die gepleegd werden in Zeebrugge, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk tussen 2017 en 2021. De organisatie was hiërarchisch gestructureerd en doorlopend actief. De beklaagden hadden uiteenlopende nationaliteiten: zes Irakezen, drie Belgen, een Brit en een Nederlander, allemaal van Iraakse afkomst, twee Iraniërs, twee Syriërs en twee personen met een onbekende nationaliteit (van wie er een in Irak was geboren). Vier beklaagden verkeerden in staat van wettelijke herhaling, meestal voor feiten van mensensmokkel met verzwarende omstandigheden. Sommige beklaagden waren familie van elkaar.
Vier andere beklaagden verschenen niet op het proces en werden bij verstek veroordeeld.
In deze zaak ging het om 36 feiten van mensensmokkel op verschillende data, waarvan er ongeveer tien betrekking hadden op de smokkel van minderjarigen. De meeste migranten werden in schuifzeiltrailers, verborgen ruimtes of koelcontainers vervoerd van Frankrijk naar Zeebrugge, met als eindbestemming het Verenigd Koninkrijk. Er waren minstens 45 niet-geïdentificeerde slachtoffers, onder wie een zwangere vrouw, maar er werden ook meer dan 130 slachtoffers geïdentificeerd (van wie er enkele uit Irak en Koeweit afkomstig waren).
Het onderzoek begon toen in oktober 2019 twintig mensen in illegaal verblijf, onder wie vrouwen en kinderen, werden aangetroffen in een schuifzeiltrailer op het terrein van het havenbedrijf ECS in Zeebrugge nadat ze daar drie dagen hadden verbleven. Van de eerste beklaagde was het geweten dat hij betrokken was bij mensen- en kindersmokkel. Hij werd met deze zaak in verband gebracht dankzij informatie uit het Verenigd Koninkrijk. Die informatie maakte het mogelijk om een verband te leggen met een ander smokkeltransport, enkele maanden eerder, van Iraakse migranten die in de haven van Tilbury (voorhaven van Londen) werden gevonden en van Zeebrugge kwamen. De beklaagde had vrachtwagenchauffeurs in dienst die op hun smokkelroute voornamelijk de haven van Hull gebruikten. Hij rekende tussen de 9.000 en 11.000 pond per persoon en streek naar verluidt wekelijks zo’n 100.000 pond op voor de smokkel.
Vervolgens werd er een uitgebreid dossier samengesteld om meerdere gevallen van mensensmokkel aan elkaar te linken op basis van de modus operandi en de locatie van de feiten: telkens werden personen in onwettig verblijf ontdekt in vrachtwagens, trailers of bestelwagens op het terrein van een havenbedrijf in Zeebrugge. Er werd eveneens een verband gelegd met mensensmokkel per boot van de Franse kust naar het Verenigd Koninkrijk, waarbij sommige beklaagden betrokken waren. Andere verdachten werden geïdentificeerd via een telefonie- onderzoek.
Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van telefoongegevens en een retro-zoller-onderzoek van de telefoons van de beklaagden en van de slachtoffers. Daarbij kwam de communicatie (via WhatsApp) tussen de verschillende beklaagden aan het licht. Er werden voorts verhoren en confrontaties tussen de beklaagden en huiszoekingen georganiseerd, evenals een analyse van de notaboekjes, computers en SD-kaarten die werden aangetroffen.
Belgische onderzoekers werkten actief samen met hun Britse collega’s via de uitwisseling van politiegegevens, het samenstellen van een rogatoire commissie en de uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp.
De eerste twee beklaagden werden schuldig bevonden aan respectievelijk achttien en negen feiten van mensensmokkel als leiders van de criminele organisatie. Zij maakten gebruik van valse namen in het Verenigd Koninkrijk. Aangezien de tweede verdachte in het VK al voor mensensmokkel veroordeeld was, oordeelde de rechter dat de feiten tegen hem in dit proces getuigden van dezelfde criminele intentie. De beklaagden werden veroordeeld tot effectieve gevangenisstraffen van respectievelijk tien en twee jaar en tot boetes van 272.000 euro en 968.000 euro.
De rechter aanvaardde de toepassing van het beginsel non bis in idem voor de tenlasteleggingen tegen de derde beklaagde, die bij vonnis van 25 maart 2019 al was veroordeeld voor de onderhavige feiten van mensensmokkel, met uitzondering van een na het vonnis gepleegd feit van mensensmokkel dat volgens de rechter in hetzelfde criminele opzet kaderde. De derde beklaagde, de vierde beklaagde en de vijftiende beklaagde werden veroordeeld voor deelname aan de besluitvorming binnen de criminele organisatie. Hun straffen varieerden van een jaar tot vijftig maanden gevangenisstraf (sommige met uitstel) en van 8.000 tot 240.000 euro boete (sommige met uitstel).
De andere twaalf beklaagden werden veroordeeld voor deelname aan de voorbereiding en uitvoering van de activiteiten die door de criminele organisatie waren goedgekeurd. De opgelegde straffen voor deze twaalf beklaagden, die geen beslissingsbevoegdheid hadden, varieerden van zes tot achttien maanden gevangenisstraf (waarvan de meeste met uitstel) en boetes van 8.000 tot 304.000 euro (waarvan de meeste met uitstel).
De rechter oordeelde dat de wens van de negende beklaagde om in de gunst te komen van de derde beklaagde, die beslissingsbevoegdheid had en voor een gunstige overtocht van zijn familie zou zorgen, een indirect voordeel en een winstoogmerk van zijn kant impliceerde.
De straffen voor de achtste beklaagde, de elfde beklaagde, de dertiende beklaagde en de veertiende beklaagde hielden ook een veroordeling wegens witwassen in. Van de mensensmokkelmisdrijven in het dossier waren er vijf georganiseerd via het hawala-systeem. In het vonnis werden meerdere beklaagden die een vermogensvoordeel hadden bij de mensensmokkel veroordeeld tot de verbeurdverklaring van grote sommen geld.
De zeventiende beklaagde, een Irakees die in eerste aanleg niet was verschenen, tekende verzet aan tegen het vonnis. Hij was, met medewerking van de zevende beklaagde, betrokken bij twee gevallen van mensensmokkel waarbij opblaasboten werden gebruikt. Hij moest ervoor zorgen dat de slachtoffers op de afgesproken plaats aankwamen. De vijfde beklaagde had hem een boot geleverd.
De rechter verwees naar het telefonieonderzoek, waaruit bleek dat er communicatie was tussen de vijfde beklaagde en de andere beklaagden over de mensensmokkel. De beklaagde had gebruikgemaakt van het hawala-systeem waarbij de slachtoffers een geldbedrag op zijn naam overmaakten in een wisselkantoor in Irak. Uit Britse politiegegevens bleek dat de beklaagde in 2020 het VK was binnengekomen met een RHIB. Op 14 december 2022 bevestigde de correctionele rechtbank van Brugge zijn veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaar en tot een boete van 32.000 euro.
Deze beslissing is definitief.