Twee beklaagden, die samen een koppel vormden, worden vervolgd voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting. De zaak betreft Bulgaarse jonge vrouwen.

Het onderzoek werd opgestart nadat een slachtoffer, een prostituee die werkte in het Antwerpse Schipperskwartier, klacht had neergelegd tegen haar pooier en tegen de vrouw die haar had geronseld.

Zij verklaarde dat de tweede beklaagde haar twee jaar eerder had overtuigd om vanuit Bulgarije naar België te komen om in de prostitutie te werken. Eenmaal in België moest ze eerst haar reiskosten afbetalen, nadien de helft van haar inkomsten afstaan en uiteindelijk alle verdiensten afgeven.

Uit de WhatsApp- en Facebook-berichten konden de speurders afleiden dat er aanvankelijk een soort liefdesrelatie was tussen het slachtoffer en de eerste beklaagde. Hij paste de ‘loverboy’-techniek toe. Later werden de gesprekken bedreigend. Ze moest zich prostitueren in Antwerpen, Amsterdam en Brussel. Er werd ook een vitrine geregeld voor haar door de beklaagden. Tweemaandelijks kwam de beklaagde van Bulgarije naar België om het geld te innen.

Verschillende getuigen, onder wie ook enkele andere meisjes uit het prostitutiemilieu, konden de verklaringen van het slachtoffer bevestigen. Er was sprake van nog een ander meisjes dat voor de beklaagde zou hebben gewerkt. Zij werd bedreigd en mishandeld en vluchtte uiteindelijk naar Spanje.

Uit de politionele informatie uit Bulgarije bleek dat de beklaagde daar niet echt gekend was. Hij had er geen inkomsten. Wel kon worden vastgesteld dat hij tijdens grenscontroles in het verleden werd aangetroffen in het gezelschap van prostituees. Dit wees er volgens de speurders op dat hij al langere tijd Bulgaarse meisjes tewerkstelde. Uit een vermogensonderzoek in Bulgarije bleek dat hij er een huis had dat ook gedeeltelijk op naam van het slachtoffer stond. Bovendien bleek dat elke keer hij werd aangehouden in het kader van het dossier hij ervoor zorgde dat alle activa op naam van de tweede beklaagde en andere familieleden werden gezet.

Het slachtoffer maakte gewag van doodsbedreigingen tegen haarzelf en tegen haar moeder in Bulgarije. Dat konden de politiediensten ook vaststellen in de loop van het onderzoek. Zij werd ermee bedreigd dat ze met zuur zou worden overgoten als ze haar verklaringen niet zou intrekken.

De rechtbank achtte de feiten bewezen, ook ten aanzien van de tweede beklaagde. Zij had namelijk eveneens een actieve rol gespeeld bij het ronselen én het uitbuiten van het slachtoffer.

De rechtbank veroordeelde de eerste beklaagde tot een gevangenisstraf van vier jaar en tot een geldboete van 8.000 euro. Zijn vriendin, de tweede beklaagde, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden en tot een geldboete van 8.000 euro. Hun eigendommen werden verbeurdverklaard.

Er werd beroep aangetekend tegen deze beslissing.