In deze zaak opereerde de bende smokkelaars op parkings langs de E40 en maakte gebruik van vrachtwagens en de trein om zijn klanten te smokkelen. Uit het dossier blijkt dat de smokkelaars gebruik maakten van de faciliteiten van de sikh-tempel in Vilvoorde omdat ze goedkoper en minder zichtbaar waren. Enkelen van de beklaagden werkten er in de keuken. In en rond die tempel verbleven, in onwettig verblijf, meerdere personen die naar het Verenigd Koninkrijk probeerden te reizen. Door de aanwezigheid van de tempel was er een groter verloop van Indiërs in de stad, en viel het dus minder op als de slachtoffers zich er overdag begaven. ’s Nachts werden de leegstaande loodsen achter de tempel gebruikt.

De rechtbank meende dat in deze zaak de scheidingslijn tussen slachtoffers en daders dun was. Ze stelde dat de term ‘slachtoffer’ soms merkwaardig is, aangezien de mensen die zich laten overbrengen daar wel degelijk bewust voor kiezen. Maar ze kiezen niet voor de soms mensonwaardige omstandigheden en de buitensporige prijzen. Slachtoffers worden vaak ook daders, aldus de rechtbank: om de prijs te drukken, en om zelfs helemaal gratis te kunnen reizen, gaan ze vaak zelf meewerken. Eén van de beklaagden stond in een ander dossier bekend als slachtoffer mensenhandel – hij was ooit in Calais van een trein gehaald, tijdens een poging om naar het Verenigd Koninkrijk door te reizen.

Met uitzondering van één van hen werden alle beklaagden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen één en zes jaar en geldboetes tot 30.000 euro.