De rechtbank veroordeelde een Iraanse man bij verstek voor mensensmokkel met verzwarende omstandigheden. Drie slachtoffers in het slachtofferstatuut mensenhandel, van wie de verklaringen een belangrijke rol speelden in de bewijsvoering, stelden zich burgerlijke partij.

De rechter oordeelde dat de constitutieve elementen van het misdrijf mensensmokkel aanwezig waren. De slachtoffers verlieten hun land om door te reizen naar hun einddoel in België, zonder in andere landen van doorkomst asiel aan te vragen. Ze reisden zonder de vereiste documenten door de Europese Unie, die ze via Griekenland waren binnen gekomen. Ze gebruikten valse documenten die ze van de beklaagde en zijn handlangers hadden kregen. Op basis van de verklaringen van de slachtoffers kon de rechter vaststellen dat de beklaagde handelde uit puur en snel geldgewin. Zo betaalde een van de slachtoffers 16.500 euro voor zijn reis aan de beklaagde. Hij spiegelde zijn slachtoffers voor dat hij hen zou kunnen helpen om een verblijfsvergunning te bekomen. In werkelijkheid hielp hij ze alleen om een asielaanvraag in te dienen, door hen onder meer een fictieve verklaring aan te leren.

De beklaagde beschikte over een volledige netwerk dat hem hielp om de slachtoffers vanuit Iran, via Turkije, Griekenland, Italië en Frankrijk uiteindelijk België binnen te smokkelen. Deze tussenpersonen verleenden onderdak, transport en valse identiteitsdocumenten. Dit werd ook bevestigd in de verklaringen van de slachtoffers die getuigden dat ze door verschillende personen werden begeleid. Die personen stonden onder meer vanuit Istanboel en Athene in contact met de beklaagde.

De rechter veroordeelde de beklaagde tot een gevangenisstraf van veertig maanden en een geldboete van 5.500 euro. Aan iedere burgerlijke partijen moest de beklaagde een forfaitaire schadevergoeding van 2.500 euro betalen voor materiële en morele schade.