Frauduleuze erkenningen, integratie, en armoede

Een wet van 19 september 2017 staat de ambtenaar van de burgerlijke stand toe (ten laatste vanaf 1 april 2018) om vaders de erkenning van een buitenechtelijk kind te weigeren als er een "ernstig vermoeden" bestaat dat hij dat doet “kennelijk enkel” om bijvoorbeeld moeder en kind aan papieren te helpen, zelfs wanneer de biologische band reëel is. Daarnaast vereist de wet dat veel documenten die soms moeilijk verkrijgbaar zijn (bijvoorbeeld de geboorteaktes van beide buitenlandse ouders) vóór elke erkenning worden ingediend. In het geval van een onderzoek, uitgevoerd door politie en parket, kan de erkenningsprocedure tot 8 maanden duren, te beginnen wanneer alle documenten ingediend zijn. Bij weigering is er geen specifiek beroep mogelijk. Het gevolg is dat het kind, geenszins schuldige partij, maanden, tot zelfs jaren moet wachten op vaderlijke erkenning, en dus een verblijfsrecht, en dus sociale rechten, inclusief terugbetaling van niet dringende maar daarom niet minder noodzakelijke medische verzorging. Moeder en kind lopen tevens het risico uitgezet te worden, en kunnen ze moeilijk, zo nodig, alimentatiegeld eisen van de vader. Myria onderschrijft de noodzaak van fraudebestrijding, maar meent dat de nieuwe wet aan zijn doel voorbij gaat, en de belangen en grondrechten van het kind, zoals gestipuleerd in het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind, onderschreven door België, ernstig ondermijnt. We vragen dat de wet herzien wordt. De mogelijkheid om een erkenning te weigeren of te vernietigen moet alleen mogelijk zijn in uitzonderlijke gevallen, en enkel door een beslissing van een rechter die heeft vastgesteld dat het in het belang is van het kind. In afwachting van deze dringende her-evaluatie van de wet vragen we alle betrokken actoren om rekening te houden met de belangen van het kind, dat in principe recht heeft zijn affiliatie bevestigd te zien, zowel aan de kant van de moeder als de vader. 

Vreemdelingenwet en integratie: een vicieuze cirkel?

Met de invoering van een integratievoorwaarde in de vreemdelingenwet vraagt de federale overheid aan nieuwe vreemdelingen zich zo snel mogelijk te integreren, en dit ook te bewijzen. Anderzijds maken recente maatregelen genomen door verschillende autoriteiten (gewesten, gemeenten, maar ook de federale overheid), die integratie steeds moeilijker. Vreemdelingen met beperkt verblijf kunnen minder snel een baan bemachtigen. Maar een bewijs van job (of van andere integratiefactoren) kan nu gevraagd worden om je verblijf te verlengen; in zekere zin een vicieuze cirkel. Taalcursussen zitten vaak overvol terwijl je rijbewijs halen binnenkort in de drie gewesten niet meer kan in eigen taal, met of zonder tolk. Ook hier wordt de per discours en wet vereiste integratie in de praktijk sterk bemoeilijkt. 

Precarisering van vreemdelingen

Myria analyseerde het risico op armoede van vreemdelingen, en enkele maatregelen die dat risico verhogen: kosten voor visums, het vernieuwen van verblijfstitels, en de uitsluiting van asielzoekers van het belastingkrediet voor lage inkomens. Deze dragen bij tot de toenemende precarisering van vreemdelingen die zich op ons grondgebied gevestigd hebben.