In beroep kwam een zaak van mensenhandel en -smokkel van jonge Thaise vrouwen voor, met een goed geolied en georganiseerd systeem. De jonge vrouwen die in een moeilijke familiale en/of financiële situatie zaten werden in Thailand gerekruteerd. Ze wisten dat ze zich zouden moeten prostitueren. Hun reisschulden moesten ze terugbetalen door zich te prostitueren via online advertenties.

In eerste aanleg werden vier beklaagden (twee Thaise vrouwen, een Pakistaan en een Roemeen) veroordeeld voor verschillende tenlasteleggingen. De drie eerste voor mensenhandel en mensensmokkel, aanwerving en uitbuiting van de prostitutie van verschillende jonge Thaise vrouwen en om reclame te hebben verspreid voor een aanbod van diensten van seksuele aard (publicatie van advertenties op een website van seksuele aard onder de rubriek "escorts en massages"). De Pakistaanse en ook de Roemeense beklaagde werden voor diezelfde tenlasteleggingen (behalve voor smokkel en reclame) vervolgd maar dan ten opzichte van de twee Roemeense jonge meisjes.

Vier Thaise slachtoffers hadden zich burgerlijke partij gesteld.

In een vonnis van 16 november 2016, dat uiterst gedetailleerd was gemotiveerd, had de correctionele rechtbank van Luik de beklaagden in eerste aanleg voor alle tenlasteleggingen veroordeeld.

Twee veroordeelden tekenden beroep aan. De hoofdbeklaagde tegen de straf- en burgerrechtelijke bepalingen van het vonnis, en de Pakistaanse veroordeelde tegen de strafmaat. Het Openbaar Ministerie volgde dit hoger beroep en stelde zich vragen bij de manier waarop de eerste rechters de verbeurdverklaringen hadden berekend.

Het hof van beroep heeft de schuld van de hoofdbeklaagde bevestigd, vooral dan op basis van de nauwkeurige en eensluidende verklaringen van de slachtoffers, de gedeeltelijke bekentenissen van een van de veroordeelden, de contacten die beide veroordeelden via een berichtendienst onderhielden en de uitgevoerde geldstortingen. Het hof herleidde evenwel de gevangenisstraffen van zes naar vijf jaar, waarvan een deel met uitstel voor de Pakistaanse veroordeelde.

Het hof bevestigde ook de in eerste aanleg uitgesproken burgerrechtelijke veroordelingen, net als de door de eerste rechters gemaakte berekeningen en de toekenning van het verbeurdverklaarde bedrag aan de burgerlijke partij, maar dan wel naar het aandeel van hun respectievelijke schuldvorderingen.