Er bestaat zoiets als het soevereine recht van elke Staat om personen van z’n grondgebied te verwijderen, ook met dwang, wanneer het gaat om mensen die er geen verblijfsrecht hebben. Daarbij moeten de rechten en de waardigheid van die personen gevrijwaard blijven, en nationale en internationale rechtsregels gerespecteerd worden. En daarbij komt het er ook op aan daadwerkelijk oog te hebben voor bijzondere profielen en situaties waarbij er telkens specifieke garanties moeten worden geboden, in het bijzonder voor gezinnen met minderjarige kinderen, zieke mensen, maar ook voor mensen met een gerechtelijk verleden. 

De hele uitwijzing van een vreemdeling (aanhouding, opsluiting in een gesloten centrum, afzondering voor de overbrenging naar de luchthaven, overbrenging naar de luchthaven, vasthouding op de luchthaven, inscheping op het vliegtuig, vlucht, overlevering aan de andere overheid op de plaats op bestemming ), is een uitgesproken risicovol moment op twee vlakken: vanuit het oogpunt van de grondrechten van vreemdelingen en op het vlak van het adequaat gebruik van dwangmiddelen door de betrokken actoren. Dit is zeker het geval wanneer de persoon zich verzet tegen z’n uitwijzing. Het is eenvoudigweg primordiaal dat dit proces zo transparant mogelijk verloopt en onderworpen wordt aan de democratische waakzaamheid. Dat is vandaag onvoldoende het geval. 

De dood van Semira Adamu in 1998 en de oprichting van de adviescommissies Vermeersch hebben gedurende een zekere tijd de sluier opgelicht waarachter de uitwijzingen plaats vonden, en er vonden daadwerkelijk aanpassingen plaats. Eén zeer fundamentele aanbeveling - die door Myria actief ondersteund werd sinds zijn opname, kreeg geen gevolg. Die aanbeveling luidde als volgt: “Een permanente commissie voor het verwijderingsbeleid oprichten”. Deze aanbeveling van 31 januari 2005 is tot op vandaag, ondanks enkele lovenswaardige pogingen, dode letter gebleven. Integendeel, het doek ging zachtjes weer naar beneden. Nochtans – en zeker gezien de regering van het verhogen van de uitwijzingen een absolute prioriteit maakt - zou de installatie van een permanente commissie evenzeer prioritair moeten zijn.

Intussen verplichtte het Europees recht België wel om een mechanisme in te richten om gedwongen verwijderingen te monitoren. Het is de Algemene Inspectie van de Politie (AIG) die deze onafhankelijke controle door een extern orgaan, moet garanderen. Myria heeft oog voor de moeilijkheid van het werk van de AIG en erkent de inzet van de mensen die er werken. Maar, Myria wijst tegelijk al vele jaren op het gebrek aan mensen en middelen bij de AIG en stelt vragen bij haar onafhankelijkheid. Het niet openbaar maken van de rapporten is problematisch in termen van transparantie. Het gaat niet alleen over het verloop van elke poging tot verwijdering van vreemdeling, maar ook over het aantal gedwongen verwijderingen, de gebruikte dwangmiddelen, de gevallen van aantasting van de fysieke integriteit (van een vreemdeling of lid van de politie), en een overzicht van de geregistreerde klachten. Dit is allemaal informatie die van openbaar belang is. Sinds 2014 probeerde Myria vergeefs deze verslagen te bekomen, maar botste het op een weigering van de Minister van Binnenlandse Zaken, en dit ondanks het recht, ingeschreven in de organieke wet van Myria, om toegang te hebben tot deze informatie.

Internationale instanties leggen al meerdere jaren de vinger op deze Belgische wonde. Het VN Comité tegen foltering vroeg België meer dan eens om de controlemiddelen voor verwijderingen uit te breiden, in het bijzonder door het gebruik van video-opnames en door het toelaten van externen zoals bepaalde NGO’S (aanbevelingen overgenomen van Myria uit zijn parallel rapport aan het Comité). België is één van de vier slechte leerlingen uit de Europese klas: het ratificeerde nog steeds niet het facultatief protocol dat hoort bij het Anti-Folter-Verdrag, en tegelijk zorgde het nog niet voor het hierbij horend onafhankelijk controlemechanisme dat moet toezien op detentie én onmenselijke en vernederende behandelingen moet voorkomen. De huidige regering heeft zich hiertoe wel geëngageerd. Dat monitoring-mechanisme moet zich ook toeleggen op de verwijderingsprocedures. Het is dan ook een uitgelezen gelegenheid om de huidige monitoring grondig door te lichten en te verbeteren.

Meer transparantie over deze doorgaans afgesloten werkelijkheid betekent ook meer aandacht voor het wedervaren van de verwijderde personen. Betere informatie, in een voor hen begrijpelijke taal, zijn primordiaal. Iedereen begrijpt dat het voor iemand die uitgewezen is bijzonder moeilijk wordt om nog zijn rechten in België te vrijwaren, laat staan alsnog klacht in te dienen om wat er voor en bij het vertrek zou zijn fout gelopen. Het is dus van belang dat ook over het aantal en de inhoud van die klachten publiek wordt gerapporteerd, wat tegenwoordig ontbreekt.

Het is ook in het belang van de overheid, bij welke beleidsprioriteit ook, dat er maximale transparantie is. Het uitwijzingsbeleid heeft een financiële en menselijke kostprijs. Dat beleid moet het daglicht verdragen, meer zelfs, het moet het daglicht opzoeken. De publieke opinie moet kennis kunnen nemen van alle beleidsonderdelen, ook deze die de rechten van mensen mogelijk aantasten. Burgers moeten zich een oordeel kunnen vormen van de prijs die wordt betaald voor een efficiënt terugkeerbeleid, ook in termen van rechten en vrijheden.

François De Smet 

Myria